Transformaties in het vlak
1. SPIEGELING (s)
Voor de opdrachten stap voor stap uit in de bijhorende werkvelden.
Opdracht 1.1) Een punt spiegelen
1) Teken een rechte verticaal in het midden van het werkveld met
2) Teken een punt aan de linkerkant van deze rechte met
3) Spiegel het punt ten opzichte van de rechte met
4) Teken het lijnstuk gevormd door het punt en zijn spiegelbeeld met
(Gevorderden: maak van dit lijnstuk een streepjeslijn)
5) Bepaal het snijpunt gevormd door dit lijnstuk en de rechte met
6) Teken de hoek gevormd door het lijnstuk en de spiegelas met
(Dit vraagt heel wat oefening)
7) Teken een punt op de spiegelas met
8) Spiegel het punt op de spiegelas met de knop
Opdracht 1.2) Lijnstuk, vierhoek en cirkel spiegelen
1) Teken een rechte horizontaal in het midden van het werkblad met
2) Teken een lijnstuk met lengte 2 boven de rechte met
3) Teken een vierkant met als zijde dit lijnstuk met
4) Spiegel dit vierkant ten opzichte van de rechte met
5) Verplaats het vierkant zodat de spiegelas het vierkant snijdt.
6) Teken een punt onder de rechte met
7) Gebruik het punt als middelpunt om een cirkel te tekenen met straal 1 met
8) Spiegel de cirkel ten opzichte van de rechte met
2. VERSCHUIVING (t)
Voer de opdrachten stap voor stap uit in de bijhorende werkvelden.
Opdracht 2.1) Een punt en een lijnstuk verschuiven
1) Teken een punt met
2) Verschuif dit punt volgens vector XY met
3) Teken de vector gevormd door het punt en zijn schuifbeeld met
(Gevorderden: zorg er voor dat deze vector een streepjeslijn wordt)
4) Teken een lijnstuk met lengte 4 met
5) Verschuif dit lijnstuk volgens vector XY met
6) Verschuif het lijnstuk nogmaals maar nu volgens de vector die je tekende in stap 3 met
Opdracht 2.2) Een driehoek verschuiven
1) Teken een willekeurige driehoek met
2) Verschuif de driehoek volgens vector w met
3) Maak de vector korter zodat de driehoek het schuifbeeld elkaar net raken met
3. DRAAIING (r)
Voer de opdrachten stap voor stap uit in de bijhorende werkvelden.
Opdracht 3.1) Een punt en een lijnstuk draaien
1) Teken een punt met
2) Draai het punt rond het centrum O over een hoek van 50° wijzerzin met
3) Draai het punt nog eens rond het centrum O maar nu over een hoek van 50° tegenwijzerzin met
4) Teken een cirkel met centrum O en het punt uit stap 2 ligt op de cirkel met
(Gevorderden: teken de cirkel in een streepjeslijn)
5) Teken een lijnstuk met lengte 3 met
6) Draai het lijnstuk rond het centrum O over een hoek van 130° tegenwijzerzin met
7) Teken een rechte met
8) Draai de rechte rond het centrum O over een hoek van 90° wijzerzin met
(Gevorderden: maak van het draaibeeld van de rechte een stippellijn)
Opdracht 3.2) Een vierhoek draaien
1) teken een willekeurige vierhoek met
2) Draai de vierhoek rond het punt O over een hoek ° in wijzerzin met
(TIP: vind je uiterst rechts in het invoerveld, vergeet ° er niet achter te plaatsen)
3) Maak de hoek 340° groot door het punt op de schuifbalk te verschuiven
4) Teken een nieuw punt met
5) Spiegel dit punt ten opzichte van het spiegelpunt O met
6) Teken een cirkel met middelpunt O, het punt dat je in stap 4 tekende ligt op de cirkel, met
Extra opdracht
Instructions: Complete the coloring of this map, so that no two adjacent regions are the same color. You can only use four colors: Blue, Green, Red, and Purple.
Click on the regions (quadrilaterals) to color them. To change the color, click again on the same region.